Striemende wind en kruiend ijs.
Piet Paulusma en zijn maten kunnen het nog zo vaak hebben over windstoten en de waanzinnig koude gevoelstemperatuur, het wordt nooit meer wat. Zelfs de laatste keren toen er nog een Elfstedentocht is gereden leek het al nergens meer naar. Water op het ijs, alom dansend publiek en een laf zonnetje. Gluhwein op de brug bij Bartlehiem voor hockeyjongens met een sjaal; de Noorse trui van Mart Smeets als gangmaker.
Waar zijn de tijden van afgevroren tenen, lagen kranten onder de kiel en openspringende huid? Van ijsvlaktes zo ver het oog reikte en ijzel die de straten onbegaanbaar maakte? Het is voorbij.
Nee, dan in 1955. Reinier Paping was nog aan het oefenen, een kerstboom halen was een hachelijke tocht, er stond een kolenkit naast de kachel en ‘Tussen Sneek en Joure kon het verkeer voorzichtig over een smalle vrijgemaakte baan rijden’. Elke tweede autobezitter had een Volkswagen Kever met twee achterruiten. Die overzichtelijke wereld komt nooit meer terug.